-
1 amour
amour [aamoer]〈m., soms v.〉4 voorliefde (voor) ⇒ zucht, liefde♦voorbeelden:filer le parfait amour • dolgelukkig (met elkaar) zijnil est difficile de vivre d'amour et d'eau fraîche • van liefde rookt de schoorsteen nietpour l'amour de Dieu • in godsnaam, in vredesnaamfaire qc. pour l'amour de Dieu • iets belangeloos doenl'amour de, envers qn. • de liefde voor iemandson amour pour • zijn liefde voorla saison des amours • de paartijdfaire l'amour • vrijenpremières amours • jeugdliefdecomment vont tes amours? • hoe gaat het met de liefde?à vos amours! • proost!→ jeul'amour des voyages • de reislustm1) liefde3) toewijding5) geliefde, schat -
2 âpreté
âpreté [aaprətee]〈v.〉♦voorbeelden: -
3 l'amour du gain
l'amour du gain -
4 l'âpreté au gain
l'âpreté au gain -
5 gain
gain [gẽ]〈m.〉♦voorbeelden:1 avoir, obtenir gain de cause • gelijk krijgen, in 't gelijk gesteld worden, iets gedaan krijgen; 〈 juridisch〉 een zaak winnen2 amour, soif du gain • geldzucht, winstbejagcéder à l'appât du gain • de verleiding van 't geld niet kunnen weerstaanles gains du parti • de ledenaanwas van de partijavoir la passion du gain • op winst uit zijnfaire un gain de place • ruimte uitsparenc'est un gain de temps • dat levert tijdwinst opêtre âpre au gain • op winstbejag uit zijn, geldzuchtig zijnm1) (het) winnen2) winst, voordeel3) toename -
6 course
course [koers]〈v.〉1 (het) lopen ⇒ (het) rennen, snelle loop2 wedstrijd ⇒ (wed)ren, race, (wed)loop3 tocht ⇒ rit, reis5 loop ⇒ baan, beweging♦voorbeelden:être à bout de course • uitgeput zijnprendre sa course • het op een lopen zettencourse (de ski) de fond • langlaufwedstrijdcourse de haies • hordeloopcourse d'obstacles • steeplechasecourse de taureaux • stierengevechtcourses de trot attelé • (hard)draverijencourse de vitesse • sprintcourse à pied • (het) hardlopencourse au profit • winstbejagcourse au pouvoir • strijd om de machtcourse aux armements • wapenwedloop¶ être dans la course • op de hoogte zijn, bij de tijd zijnêtre en fin de course • uitgerangeerd zijn, niet meer meetellenhors de course • buiten werking, buiten dienstf1) (het) lopen, rennen2) wedstrijd, wedren3) tocht, reis4) boodschap5) baan, beweging6) slag [machine]
Перевод: с французского на нидерландский
с нидерландского на французский- С нидерландского на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский